Tombes.

De Egyptenaren noemden hun tombes, huizen van de eeuwigheid en zorgden ervoor de ze er net zo uit zagen als de huizen van de levenden. De huizen van de levende mensen waren meestal van leem, maar de tombes maakte men van steen, omdat dit duurzamer was. Sommige tombes werden boven de grond gebouwd en andere werden uitgehouwen in de rotsen. Binnenin waren kamers voor de opslag van eten, drinken en kleding die de doden misschien nodig zouden hebben in een volgend leven. In de tombes zaten ook valse deuren, waardoor hun geesten in en uit de grafkamer konden gaan. Naast eten en drinken werden er ook vaak kleine beeldjes in de tombe gezet. Een spreuk kon ze tot leven wekken, zodat ze in het hiernamaals voor de dode zouden werken. Sommige beeldjes zagen er levensecht uit, andere leken op mummies en die heten sjabti’s.

         In sommige grafkamers waren er muren gegraveerd of beschilderd met een soort verhaaltje waarop stond afgebeeld wat de eigenaren in hun volgend leven zouden meemaken. Behalve offerandes als eten en drinken zijn op de schilderingen mensen te zien die aan het werk zijn, die spelen, de goden aanbidden of aan het drinken en kletsen zijn op familiefeestjes. De grafschilderingen vertellen ons van alles over het dagelijkse leven van de oude Egyptenaren, zoals wat de mensen aten, hoe ze zich kleedden en wat voor verschillende soorten werk ze deden. Soms laten ze ook zien wat de Egyptenaren verwachtten van hun leven in het hiernamaals.

         In het oude rijk bouwden de farao’s een piramide als graf, dit zijn de beroemde piramides bij Gizeh. Omdat de mummies werden begraven met vele schatten, werden de piramides in het verleden vaak leeggeroofd. Dit is dus eigenlijk ook een tombe.